vrijdag 1 april 2011

Rutger Lemm reageert in NRC op Nicholas Carr. Wie herkent dit?

Láát die pc toch eens. Lees gewoon een boek
Nicholas Carr schreef dat internet zijn aandacht te veel afleidt. Wat een ouwe zeur, dacht ik – totdat ik mijn eigen internetgedrag onder de loep nam. Misschien heeft Carr toch een punt, schrijft Rutger Lemm.

Aan het begin van de ‘generatiefilm’ The Social Network vindt een klein, maar veelzeggend moment plaats. Mark Zuckerberg (Jesse Eisenberg) zet na thuiskomst onmiddellijk zijn laptop aan. Daarna pakt hij een biertje. Hij begint te bloggen. Het activeren van de computer voert hij achteloos en tegelijk routineus uit, alsof hij een glas water drinkt. De laptop lijkt een verlengstuk van hemzelf te zijn. Zodra hij thuis is, moet hij online gaan.

Dit doet denken aan een Italiaans onderzoek uit 2008, waarbij makaken gebruikmaakten van grijpers terwijl hun hersenactiviteit werd gemeten. Na een tijdje accepteerde hun brein dit gereedschap en begon het als onderdeel te zien van het lichaam. De aap dacht dat hij een langere arm had. Onderzoeken met mensen boden vergelijkbare resultaten.

Dit voorbeeld komt uit het boek The Shallows, What the Internet Is Doing to Our Brains (2010) van de Amerikaanse auteur Nicholas Carr (1959). Hierin onderscheidt hij twee soorten uitvindingen die de mensheid vooruithielpen – fysieke technologieën (zoals de ploeg) en intellectuele uitvindingen (zoals de klok). Inherent aan die tweede categorie is dat deze nieuwe technieken onze manier van denken veranderen. Internet is zo’n intellectuele technologie, een enorm verlengstuk van onze hersenen. Wat doet het met ons denken?

Internet is ontworpen om ons snel te voorzien van veel informatie. Daardoor kent het veel onderbrekingen en zijwegen. Carr prijst internet veelvuldig, maar vindt toch dat we te veel moeten opofferen voor de voordelen ervan.

Internet geeft ons precies de kleine bevrediging en de afleiding die onze hersenen constant willen. Stimuleert het ook zaken die wat moeilijker zijn? Alle hyperlinks, notificaties en chatgeluidjes brengen ons in een perpetual state of distraction, waarin we niets écht doen. Het lijkt een typisch product van de consumptiemaatschappij, waarbij de kwantiteit – meer, meer, meer – belangrijker is dan de kwaliteit van de informatie.

Het kan onze hersenen niets schelen dat het lezen van een boek waardevoller is dan het voor de tiende keer bekijken van Rebecca Black’s clip Friday – wel een aanrader trouwens. Onderzoeken tonen aan dat we door de constante stroom aan informatie minder goed worden in contemplatief denken, het intensief bestuderen van een onderwerp zonder dat dit directe resultaten oplevert. Volgens Carr worden we oppervlakkig van internet, zoals hij ook al schreef in het essay met de retorische vraag Is Google Making Us Stupid?

Mijn eerste reactie was: wat een conservatieve lulkoek. Carr beschrijft zelf dat elke intellectuele technologie eerst op weerstand stuit. Nu doet hij vrolijk daaraan mee. Een nieuwe tijd komt eraan – the Age of Zuckerberg. Staak je verzet, oude man! Waarom is internet zo kwaadaardig? Jonge mensen zoals ik hebben alleen maar profijt ervan.

Dat veranderde toen ik goed nadacht over mijn eigen situatie. Ook zelf zet ik meteen na het ontwaken de laptop – die vaak nog in mijn bed ligt – aan. Ik check Zuckerbergs uitvinding Facebook, mijn drie e-mailinboxen, voetbalprimeur.nl, Twitter, nrc.nl en nog een keer Facebook.

Toen ik op mijn vijftiende internet kreeg, mailde ik met mijn vakantieliefde uit Rotterdam. Als je het programma opstartte, zei videojockey Michael Pilarczyk van tv-zender TMF: „welkom bij Compuserve.” Dan duurde het een aantal seconden voordat je inbox geel oplichtte. Michael zei: „Er is nieuwe e-mail voor u.” De opwinding die ik voelde, was onbeschrijflijk. E-mail? Voor mij?

Michael was niet altijd vriendelijk. Als ik nog geen antwoord op mijn vurige liefdesbrief had ontvangen, zei hij, heel fijntjes: „Er is geen nieuwe e-mail voor u.”

Deze internetopwinding is zonder twijfel verslavend. Elke like op Facebook, elke @mention op Twitter, elk opvallend nieuwsbericht of Youtube-filmpje en elk mailtje bezorgt een bepaalde kleine bevrediging, die nooit helemaal genoeg is, maar toch gemakkelijk te vinden.

Dit laatste is van belang. Tijdens het schrijven van een stuk of het lezen van een boek kun je altijd je concentratie verliezen. De behoefte aan afleiding is natuurlijk. Ik klik dan altijd als een gedachteloze zombie op het Firefox-icoon. Daarna kom ik al snel vast te zitten in mijn vaste ‘internetrondje’. Na een kwartier is daar niets nieuws te zien. Toch blijf ik maar erin doordraaien, op zoek naar iets wat niet bestaat. Soms zit ik op Facebook urenlang te kijken naar vakantiefoto’s van mensen die ik niet ken. Dit heet onofficieel update sickness.

Ik begon toch wat te zien in Carrs noodroep. Internet stimuleert strategisch handelen. Alles moet zo snel mogelijk een effect hebben. Als een programma traag loopt, of een sms’je niet snel genoeg wordt beantwoord, raken we geïrriteerd.

Ik merk dat ik strategisch in het leven sta. Bij het uitgaan denk ik steeds vaker: wat valt er te halen vanavond? Bezoeken we een club die ik nog niet ken? Zijn daar leuke meisjes? Kortom – zal deze avond mij verrijken, of kan ik net zo goed naar huis gaan, om daar wat films te downloaden? Een snelle, afgebakende bevrediging van het persoonlijke geluk staat een onverwachte avond in de weg. Komt dit door het internet, dat mij nooit lijkt teleur te stellen in die behoefte?

Worden we oppervlakkiger, dommer en egoïstischer van internet? Zo ja, wat is de oplossing?

Volgens Carr moeten we minder internetten. Zelf heeft hij geen smartphone. Hij checkt zijn e-mail op gezette tijden, voelt zich beter en kan zich weer beter concentreren op lange artikelen en boeken.

Terwijl ik dit in zijn boek las, raakte ik afgeleid door een geluidje uit mijn laptop, die een paar meter naast me stond. Ik had een nieuw mailtje.

Rutger Lemm is stand-up comedian en hoofdredacteur van het online tijdschrift hard//hoofd.

Blogarchief