zaterdag 9 april 2011

Mooi artikel in NRC-boeken over sympathieke en geliefde auteur onder kinderen Jacques Vriens. Speciaal voor vriendin Margreet deze blogbijdrage wiens kleindochter met fragment uit "Achtste groepers huilen niet" (favoriete boek van de schrijver is te lezen) de Brabantse finale haalde in bibliotheek Nuenen van de voorleeswedstrijd. Heel veel succes Lotte volgende week in Goirle: op naar de landelijke finale?

In 35 jaar verkocht Jacques Vriens 3,5 miljoen kinderboeken en in maart werd de oud-schoolmeester 65. Het wordt gevierd met een ‘Vriensweek’. Met de armen in de lucht: „Eindelijk! Ik krijg een film!”
In de auto naar het station haalt hij een recensent aan die het betreurt dat het altijd weer goed afloopt in de boeken van Jacques Vriens. Ja, dat is zo, zegt Vriens achter het stuur van zijn gele Renault. „Ik blijf een schoolmeester en ben een beetje een moralist.. Als je een zwaar thema aansnijdt als de dood of oorlog, vind ik dat je een kind niet met de ellende kunt laten zitten. Jammer, denk ik dan, maar ik heb het lekker toch gedaan – die goede afloop.”

Jacques Vriens hoort al jaren bij de top vijf van best verkopende kinderboekauteurs. Sinds 1976 is hij kinderboekenschrijver, 70 boeken verschenen in de afgelopen 35 jaar, bij elkaar 3,5 miljoen exemplaren. Eind maart werd hij 65.

Reden voor een toernee langs boekhandels, had de uitgever bedacht. „Maar daar heb ik nooit zo’n zin in. Kindertjes mogen dan een boek komen kopen, ik zet een handtekening en dat is het dan.” Nee, veel leuker is een voorstelling geven. Op de fandag in Amersfoort deed hij het ook zo. „Ik speel toneel, ik zing een liedje en vertel hoe ik schrijver ben geworden.”

Het meeste plezier heeft hij als hij zijn twee liefdes kan combineren, schrijven en toneelspelen. Misschien is hij daarom zo in zijn nopjes met het laatste nieuws, namelijk dat zijn boek Achtste-groepers huilen niet wordt verfilmd. Karin van Holst Pellekaan heeft samen met hem het script geschreven en Dennis Bots doet de regie. „Eindelijk!”, hij steekt zijn armen in de lucht. Het is ijdelheid, geeft hij toe. „Paul [van Loon] had al een speelfilm, Carry [Slee] en Francien [Oomen] ook, waarom ik niet?” Dat juist Achtste-groepers huilen niet (1999, nu 19de druk) een familiefilm wordt, maakt het extra bijzonder. „Dit boek zit het dichtst op mijn huid.”

Het verhaal, over een meisje in het laatste schooljaar van de basisschool dat leukemie krijgt en overlijdt, is gebaseerd op het verhaal van een kind, Anke (in het boek Akkie), dat hij een aantal jaren in de klas had. In het opgeruimde werkkamertje van Vriens hangt een foto van hen beiden, zij met krullenbol, hij met een baard. „Het was een stoer en ontzettend grappig kind. Ze zei, toen ze al behoorlijk ziek was: ‘Ik ga op schoolkamp, ik doe de Cito-toets, ik ga gewoon naar de brugklas.’

„We hadden afgesproken dat ik een boek over haar zou schrijven als ze weer beter was. Bij de koffietafel van Ankes begrafenis herinnerde haar moeder mij aan die belofte. Maar ik werd er zo verdrietig was, ik raakte in een kramp.” Vijf keer begon hij opnieuw, „en dat is ongewoon voor mij”. Het lukte uiteindelijk door er geen ‘literatuur’ van te willen maken.

Doodgaan, echtscheiding, het zit allemaal in zijn werk, zegt Vriens. „Als meester heb je in je klas kinderen van gescheiden ouders. Maar ik zeg ook in mijn voorstellingen op school: ik was net als jullie. Ook mijn ouders scheidden toen ik nog op school zat. Mijn vader was weggegaan, ik schaamde me kapot en verzon smoesjes om het niet te hoeven vertellen. Tot op zeker moment een klasgenoot zei: ‘volgens mij zit jouw vader in de gevangenis’.

„Een kind wil niet kiezen, daar heb ik een liedje over gemaakt: ‘Ik zou mezelf het liefst doormidden willen snijden, maar daar wordt een scheiding wel heel bloederig van.’ ’’

Bijna alle verhalen van Vriens spelen zich in de klas af. Op zijn site en op toernee presenteert ‘alias meester Jaap’ zich als ‘35 jaar meesterverteller’. „Nu zijn boeken die zich op school afspelen gangbaar, destijds niet. Het leek wel of de kinderen altijd vakantie hadden. Ik had een gat in de markt te pakken. Misschien komt het omdat scholen ook toegankelijker zijn geworden, ouders lopen makkelijker een klas binnen.”

Vaarwel
Vriens schreef eerst boeken naast zijn baan als onderwijzer op een kleine lagere school. Begin jaren negentig was hij zo succesvol dat hij de school vaarwel zei. Niet alleen kon hij nu van het schrijven leven, ook wilde hij niet ‘zo’n manager in een hokje’ worden. Maar op scholen blijft hij komen. „Als ik een klaslokaal binnenkom, heb ik nog steeds het gevoel dat ik thuiskom.” En hij maakt zich druk om het onderwijs, waarbij hij ook buiten zijn kinderboekvorm stapt. In Is de klas nog wel zo gelukkig? – van Theo Thijssen tot Meester Jaap, een visie op het basisonderwijs (2007) beschrijft hij mild zijn ergernissen over onderwijsontwikkelingen. ‘Verrommeling van ons onderwijs’ dat tot zijn schaamte vooral is veroorzaakt door PvdA-ministers en staatssecretarissen. ‘Ik heb in de jaren negentig vaak op het punt gestaan om mijn lidmaatschap van de PvdA op te zeggen, maar dan dacht ik weer aan het enthousiasme van Van Kemenade en natuurlijk van Joop den Uyl. Wat mocht ik die mensen graag om hun gedrevenheid en hun integriteit. En dan scheurde ik mijn opzeggingsbriefje maar weer stuk’, schrijft hij.

De verontwaardiging van Vriens blijft, al mogen de veranderingen die minister Van Bijsterveldt (Onderwijs, CDA) een ‘verbetering’ heten. „De pabo, die leraren moet opleiden voor de basisschool, is gewoon een slechte opleiding, zolang de studenten maar tien tot twaalf contacturen hebben, in plaats van het dubbele. Er moet kennis worden overgedragen!”

Hij blijft een schoolmeester, hij heeft een missie. Kinderen aan het lezen krijgen is belangrijker dan gestileerd schrijven. „Nu er drie oude boeken van me in een goedkope editie opnieuw uitkomen, hoop ik dat ouders die normaal nooit een boek kopen, dat nu wel zullen doen.”

Maar lezers van nu zijn ongeduldiger. Dat An Rutgers van der Loeff nauwelijks nog wordt gelezen kan hij nog enigszins begrijpen. Maar zelfs zijn held Paul Biegel kennen ze niet, zegt hij ontzet. Hoe dat komt? Marketing, oppert hij. „Schrijvers worden in de markt gezet. Kijk ook naar mij, met mijn tournee.” Zelf is hij in de loop van de 35 jaar anders gaan schrijven. Juist om de snel afgeleide lezertjes van nu op tijd te vangen. „Er is nu zoveel concurrentie, ik hoef het niet eens op te noemen, de computers, games, smartphones. Je moet meer moeite doen om ze aan het lezen te krijgen. Je kunt het je niet langer permitteren om langzaam te beginnen.

„Wat me verbaast is dat Die rotschool met die fijne klas (1976) nog zo graag wordt gelezen. Het begint nogal traag, met een beschrijving op een veld, en – als ik het nu nalees – een wirwar aan namen in het eerste deel. In 1976 dachten kinderen kennelijk: ik lees nog wel even door. Bij het schrijven van een nieuw boek probeer ik altijd de kinderen er meteen bij te slepen. Het moet ergens over gaan, het moet verrassen, maar ik vind het ook gewoon fijn als de kinderen gaan lezen. Het is wel jammer als ze het boek al na tien bladzijdes wegleggen.”

Als leraar maakte hij wel eens de fout om een moeilijk lezend kind de opdracht te geven om thuis een hoofdstukje zelf te lezen. „Iets vragen te doen dat dat kind al haatte – moet je voorstellen. Je kunt beter, merkte ik later, kinderen die niet van lezen houden, vóórlezen. En dan om en om een bladzijde lezen.”

Oorkonde
De boekenseries over Hotel Korenwolf en Meester Jaap zouden ‘te Nederlands’ zijn om te vertalen, beweerden vaak buitenlandse uitgevers. Toch is Jacques Vriens in al zijn Nederlandse-leraarheid, nu een bescheiden hit in Letland. Hij is net terug, met een oorkonde. In 2009 kwam Skolotajs Japs van ‘ZZaks Frinss’ uit, dat vorige maand een prijs kreeg. Het boek wordt als hoorspel uitgezonden op de Letse radio en het Nationaal Toneelgezelschap van Riga heeft er een voorstelling van gemaakt. Hij is zelf ook verbaasd door het Letse succes. „Maar misschien is het logisch. Eigenlijk stellen de Letse kinderen dezelfde vragen als Nederlandse. Grappig, want het Letse onderwijs is vergeleken met hier zeer zeer behoudend.”

En dan is hij nu 65 jaar en ontvangt sinds één maand AOW. „Vijfenzestig jaar betekent niets”, zegt hij. „Ik heb zoveel plannen, het combineren van schrijven en toneelspelen geeft me plezier. Het schrijven van mijn historische boeken – Oorlogsgeheimen, Drie torens diep, Weg uit de Peel – is me goed bevallen. Dat is een andere tak van sport, je moet onderzoek doen. Voor eerdere historische boeken kon ik mensen uit het dorp interviewen, ex-mijnwerkers. Ik heb met Peelwerkers of hun kinderen gesproken. Ik ga nu iets doen over de Middeleeuwen – dat wordt lastig.”

Blogarchief